Na de verkoop van onze ouderlijke woning is het tijd om op te ruimen. Natuurlijk bemoeit zich niet iedereen met deze taak. Het kost veel tijd en je vraagt je ook terecht af: ‘Waar moet ik in godsnaam beginnen?’ Toch zie je naar verloop van tijd dat er schot in de zaak komt. Steeds weer komen er vragen over spulletjes die je geen snars interesseren en die voor een ander o zo belangrijk blijken. Na een tiental van dit soort voorvallen vergaat je de zin er begrip voor te hebben. Je hebt het meermaals aangegeven: ‘Nee, ik hoef niks, echt niks meer. Doe maar weg, ik hoef het echt niet.’ De waardevolle spulletjes heb je dan allang veilig gesteld. Goed er ontbreken een paar aardigheden, daar was je net ietsjes te traag mee. Een ander heeft het net voor je weg gekaapt. Dat gebeurt. ‘Als het maar binnen de familie blijft.’ denk ik dan.
Gaandeweg wordt het huis steeds leger, spullen verdwijnen. Er komt plek voor herinneringen, het huis vult zich met het verleden. Je denkt bij het betreden van de woning steeds vaker aan die eerste keer. Toen, op 20 oktober 1967. Voor het eerst ons eigen nieuwe huis binnenstappen! Mensenlief, dat was pas een beleving, amper zes jaar oud en alles wordt opeens nieuw. Je huis, je slaapkamertje, de school, je vrienden. Zachtjes loopt de film van toen tot nu voorbij. Tijdloos zie ik steeds bij het betreden en aanwezig zijn op deze vertrouwde plek een stukje van de film die mijn herinneringen omvat.
Ik verbaas me erover. Het is toch maar een huis. Dat klopt ook wel. Zondermeer, maar dat neemt niet weg dat er herinneringen boven komen. De dagen die we er speelden, opgroeiden.
De garage was ons domein. Onze ‘speelkelder’. Enkel de fietsen en de wasmachine mochten er in. De waslijnen, nodig om de was te drogen wanneer het buiten niet kon, dat was eigenlijk al over het randje.
Er heeft ooit een pingpong tafel gestaan. Als ik in de garage rondkijk hoor ik het geping en gepong nog tikken op de groene tafelbladen. We hebben er uren aan gestaan. Competities gespeeld, neven en nichten, vrienden en vriendinnen, alles speelde mee.
Ook heeft er ooit een sjoelbak gestaan. Die had mijn vader voor een habbekrats gekocht bij V&D. Er zat een fikse scheur in de triplex vloertje, dus sjoelen ging niet meer. Ook niet nadat mijn vader er een nieuw stuk triplex in had gezet. Het was niet vlak aan te sluiten. Mijn vader heeft er heel wat uren op zitten schuren. Ook is er ooit boter op gesmeerd. Sjoelen was na een aanvankelijk gestuiter van de schijven over de ongelijke vloer ook niet meer leuk. De schijven vlogen overal rond en waren eerst lach verwekkende projectielen en daarna toch wel gevaarlijke projectielen. Dat sjoelen, die sjoelbak, het was geen succes.
Ook is er eens zeer vlijtig gestart met een treinbaan. Die werd stabiel en opklapbaar uitgevoerd. Ik denk wel een vierkante meter of acht. Eerst werden de rails erop getimmerd. Daarna uitgeprobeerd of ze goed stevig vast zaten en of de ‘Hondeneus’ , de 1200 (locomotief van de NS) er volgas met acht wagons overheen kon raggen. Dat lukt en daarmee was de treinbaan compleet. Zeker niet af, maar compleet om menig uurtje, liefst in het donker het gedender van de trein te horen en de lampjes te zien bewegen. Een rondje was een kilometer en zo reden we van Heerlen naar Zandvoort en ook weer terug. Maar dan naar Maastricht, want zo was dat ook in het echt.
De garage maakt deel uit van de volledig onder kelderde woning. Hiernaast zijn nog twee kelderruimtes aanwezig. Een waar de trap uitkomt, daar staat de proviant, een diepvries en die wordt om de een of ander reden de ‘mammakelder’ genoemd. Waarom? Ik weet het echt niet. Of het moet zijn dat de andere kelderruimte de ‘pappakelder’ wordt genoemd, zou je denken. Deze noemen we echter de ‘CV kelder’, want daar staat de cv ketel. Nog gekker wordt het eigenlijk wanneer hier naast die cv en boiler ook de werkbank en donkere kamer uitrusting van mijn vader is gestationeerd. De benoeming tot ‘pappakelder’ was hier zeker meer op haar plaats geweest dan de benoeming van de ‘mammakleder’.
De ‘CV kelder’, daar heb ik menig uurtje doorgebracht. Die werkbank, dat was echt een schitterende plek. Ik heb er heel wat geknutseld. Knutselen doe ik nog steeds heel erg graag. De vreugde en blijheid die ik daarmee ervaar heb ik daar ontdekt. Daar in de kelder van zomaar dat huis.
Ik heb me er zeker voor de eerste keer flink op mijn duim geslagen, dat herinner ik me niet meer. Wel herinner ik me nog goed dat ik er voor het eerst een opdonder van de stroom heb gevoeld. Dat was aan de tafel van de doka hoek. Tegen de muur boven de dokatafel hangt een plank met allemaal verschillende gloeilampen. Gloeilampen waarvan je net een sprietje licht krijgt van de gloeidraad, een gele lamp, een rode lamp en nog wat kleuren. ‘Die kleur licht mag wel bij het ontwikkelen van fotorolletjes en die weer niet’ vertelde mijn vader graag, vaak en vol trots. Alleen ik weet het niet meer, welke kleur wel of niet. Wij, als jonge garde, verzonnen wel ons eigen spel en functie van die lampen. Natuurlijk in het donker. En daar ging mijn vingertje in een lege fitting waar wel spanning op stond. Een ervaring rijker en voor het eerst aan de stroom blijven hangen.
De tafel, dat is een ding apart. In een standaard keukentafel zit, in ieder geval toen, altijd één lade. Dat is zo, dat hoort zo. Daarin ligt het keukenbestek, of de snijplank. Een eettafel in de woonkamer, daar zit nooit een lade in. Kan vaak ook niet want die moet je kunnen verlengen door het tafelblad vanuit het midden uit te schuiven. Uit de opening in het midden klap je dan twee delen tafelblad en je hebt een extra lange tafel. Die twee delen zitten ingeklapt in de weg, waardoor een lade niet past.
De tafel van mijn vaders doka heeft echter bijna de afmetingen van een eetkamer tafel, maar wel met maar liefst twee lades naast elkaar. De eerste lade kun je gewoon openschuiven, de andere is afsluitbaar. In de laatste zaten de fotovellen, want die mochten absoluut geen licht zien. Afgesloten en veilig, met de sleutel op de lade. Alle chemische toestanden zoals ontwikkelaar en fixeer, die stonden voor het grijpen op een plank boven de gekleurde lampen. In die tijd luisterde kinderen nog naar hun ouders. Eens werd ons verteld: ‘Daar blijven jullie vanaf, dat is vergif.’ En dan bleven we daar vanaf. Dat hadden we al zonder meer gedaan, het was niet alleen vergif het stonk er ook naar. Die afgesloten lade? Die heb ik wel al eens open gemaakt, in het volle licht. De fotovellen zaten nog eens in een donker plastieken zak en in een doos. Daar ging niks mis mee.
Die tafel heeft veel bij me los gemaakt. Bij het zien in de haast lege kelder was er plek voor mijn herinneringen. ' Nee ik hoef niks, echt niks meer. Alleen die tafel die is voor mij.' Het is een tafel die toen gemaakt is door een timmerman. Helemaal op verzoek en ontwerp van mijn vader. Zijn tafel, met die specifieke twee lades, eentje afsluitbaar en de ander niet. Gewoon simpel vuren hout, inmiddels al een keertje of drie vier, overwegend snel en slordig van een laagje verf voorzien. Aanvankelijk heb ik geen belangstelling voor deze tafel, maar nu wil ik hem hebben. Ik ga er een mooie tafel van knutselen voor in het kantoor van Timone Consultancy. Een tafel met een geschiedenis. Een tafel met een verhaal, maar vooral een tafel met twee lades.